De psalmen

Sinds het najaar van 2015 heeft Piet Beishuizen maandelijks een persoonlijke meditatie over één van de psalmen gepubliceerd in 2Klank, het kerkblad van de Protestantse Gemeente Geldrop-Mierlo.

Een aantal van de meest recente vindt u hieronder, alle meditaties zijn als bundel beschikbaar via de link Persoonlijke meditaties bij een aantal psalmen

Psalm 14

Deze psalm komt woordelijk vrijwel overeen met psalm 53 en wordt door de meeste vertalingen gezien als een psalm die een samenleving laat zien zonder God en door en door slecht. In het eerste en derde vers wordt dit duidelijk neergezet door de dichter. In het tussenvers (2) brengt de psalmist de vraag van God naar voren of er niet één iemand is die nog verstandig is en hem zoekt en dat dan weer herhaalt in 4a. En dan volgt in 4b weer het beeld van de ernstige onderdrukking van Gods volk en dat de onderdrukkers zich niets aantrekken van God en zijn gebod. Maar plotseling keert het tij, zo zegt de dichter, een hevige angst overvalt hen, want God grijpt in en komt de rechtvaardigen te hulp (5).

Nogmaals wordt gewezen op de slechtheid van de mensen, die de hoop van de gebukte ontnemen; hij zoekt zijn toevlucht bij de ENE (6).
In het laatste vers van deze psalm vraagt de dichter zich nog steeds af wanneer er redding komt voor het volk. Maar als die komt, als God de situatie keert, dan zal het volk juichen van blijdschap.

Piet Beishuizen

Psalm 81

De dichter begint zijn psalm met het oproepen tot een feestelijk getuigenis met zang en muziekinstrumenten. Nieuwe maan en volle maan zijn een mogelijke verwijzing naar de 7e maand, waarin het Loofhuttenfeest wordt gevierd. De eerste dag van de maand van de maand (= bij nieuwe maan) is een dag van volstrekte rust, terwijl bij volle maan het Loofhuttenfeest begint. In vers 5 wijst de dichter er op dat het vieren van feesten voorgeschreven is; het is een wet volgens Exodus 23:14-16. In de verzen 6 - 8 verwijst de dichter naar het slavenbestaan in Egypte, de bevrijding daarvan en de tocht door de woestijn. Met de onbekende stem (6) wordt bedoeld de woorden van God, die Hij uitspreekt via de mond van de dichter in de verzen 7 -17. Het is toch maar bewezen dat God bevrijdt als je om hulp riep, wil de dichter zeggen.

Psalm 80

Deze psalm is een gebed om verlossing van de vijanden van Israël met drie keer het refrein: ‘Herstel ons in ere, dan worden we gered’ (4, 8 en 20). Deze bede slaat terug op Numeri 6:25, de aloude Abrahamitische zegen.

De dichter begint God aan te spreken als de herder om te luisteren en het volk te bevrijden. En hij zet hier kracht bij door er op te wijzen dat God toch nog steeds bij hen woont ‘tussen de cherubs boven de ark’. Deze verwijzing komt vaker voor in de bijbel in tijden van nood. Waarom de dichter hier slechts 3 stammen van Israël noemt weet ik niet; ze stammen wel alle drie af van de lievelingsvrouw van Jacob, Rachel. Behoorde de dichter ook tot één van die stammen? Dan wordt God nogmaals opgeroepen om niet meer vertoornd te zijn op zijn biddend volk (5). En dan volgen twee verzen over de ellende waarin zij verkeren; God spijst hen met tranenbrood (eten) en geeft het zelfs driemaal zoveel tranen te drinken. De meeste vertalingen spreken van een overvloed van tranen omdat het Hebreeuwse woord moeilijk was te vertalen? De Statenvertaling vertaalt hier ‘drenkt hen met tranen uit een drieling’; ik kon daar ook niets mee totdat ik de vertaling van de Naardense bijbel erbij pakte en daar las ‘ge drenkt hen met tranen driemaal zoveel’ (6). En dan wordt de dichter concreet door naar voren te brengen dat God andere volken tegen Israël heeft opgezet waardoor de vijanden met hen de spot konden drijven (7).

Psalm 5

De dichter van deze psalm verkeert in een moeilijke positie; hij vraagt God het oor te lenen voor zijn klagen en hij noemt God ook zijn koning als de heerser op aarde. De theocratische gedachte uit het Israël van weleer. Een soortgelijke aanduiding komt ook voor in de psalmen 68:25, 74:12, 84:4 en 145:1; in 74:12 wordt gezegd dat God al van oudsher een koning is die bevrijdt.

Het aanroepen van God in de morgen (4) - wordt twee maal genoemd - is de geschikte tijd voor het gebed.
In de volgende verzen vertelt de dichter dat God zich niet verheugt in het kwaad en de boze niet aan tafel zal vragen. Dwazen houden geen stand in de ogen van God; hij haat degene die verraderlijk handelt. Leugenaars worden te gronde gericht en moordenaars en bedriegers verafschuwd door God.
Dan (8) komt de dichter weer bij zichzelf en in tegenstelling tot het voorgaande zegt hij dat hij, dankzij de goedheid van God, in zijn huis mag binnengaan en zich mag buigen in diep ontzag. Hij vraagt God hem de weg te wijzen, ondanks degenen die hem belagen. Vervolgens wordt weer verteld hoe slecht Gods vijanden zijn (10) en welke straf God moet opleggen voor hun misdaden (11). Het dood en verderf zaaien met de gladde tong komt ook voor in psalm 10:7 en 12:3-5.
Maar degene die schuilen bij God (12) kunnen zich verheugen en juichen. Zij die zich richten naar God (13) zullen worden gezegend en liefdevol worden beschermd.

Piet Beishuizen