Psalm 83

De dichter van deze psalm begint met een dringend beroep op God en gebruikt hierbij grote woorden zoals: houd u niet stil, zwijg niet en houd u niet afzijdig. Er is namelijk iets gruwelijks op komst; Gods vijanden roeren zich, vol haat keren zij zich tegen hem volgens de dichter en hij vervolgt met te zeggen dat zij ook een complot smeden tegen zijn uitverkoren volk. De vijanden van God willen zijn volk uitroeien en de naam Israël doen later vergeten. Het komt over alsof de dichter God en het volk op één lijn ziet.
En dan volgt in de verzen 7-9 de opsomming van al die volken die samenspannen.


Nadat de dichter een opsomming heeft gemaakt van al de volken rondom Israël, die samenspannen zowel tegen God als tegen het volk, vraagt de dichter aan God om op te treden zoals hij dat in het verleden ook had gedaan en hij wijst dan naar de oorlog tegen Jabin, de koning van de Kanaännieten en Sisera, zijn legeraanvoerder, die door God zijn verslagen met behulp van Barak en Deborah. Deze Kanaänieten zijn bij de inname van het land nooit door Israël verslagen en bleven gevestigd in EnDor. De andere namen betreffen de legeeraanvoerders van het woestijnvolk, de Midjannieten, die door Gideon met zijn kleine leger werden verslagen, maar in feite door God. Deze verhalen komen voor in het boek Richteren, hoofdstukken 4-8. In vers 13 lijkt het erop dat de Midjannieten zouden hebben gezegd dat zij het land in bezit zouden nemen, doch dit komt daar niet voor; wel dat de oogst op het land jaren achtereen werd vernietigd. Wellicht verwijst de dichter naar Ezechiël 35:10, waar wordt verteld dat Edom het land in bezit wil nemen omdat het volk van Israël is weggevoerd in ballingschap.


Na deze opsomming van de grote daden van God in het verleden vraagt de dichter in de volgende verzen (14-16) aan God om op te treden met de elementen van de natuur, zoals de storm en het vuur dat alles verteert. Dat optreden moet zo zijn dat ze ( de volken uit 7-9) te schande komen te staan, dat ze teloor gaan voor altijd, opdat ze zullen inzien dat de Heer regeert en dat hij de allerhoogste God is.

Piet Beishuizen