Psalm 92

In dit lied, dat op de sabbat wordt gezongen, wordt de grootheid van God naar voren gebracht; niet alleen in het gezang, maar ook in het spelen op verschillende muziekinstrumenten. De dichter komt haast woorden tekort om dit onder woorden te brengen, hij jubelt en is verheugd. Dit eindigt in vers 6 met de woorden dat Gods daden groot zijn en Zijn gedachten diep. Het eerste komt veelvuldig voor in de Schrift, het tweede heb ik niet ergens anders kunnen vinden. Wat of hoe moet ik Gods gedachten begrijpen? Ben ik dan gelijk aan de man van vers 7 ‘een redeloos man heeft daar geen weet van en een stommerik verstaat dit niet‘ volgens de dichter in de NB vertaling. De vertaling in GN gaat ook die richting uit.

Het is ook mogelijk dat vers 7 niet als een vervolg kan worden gezien op vers 6, maar als inleiding voor vers 8 -zoals dat lijkt in de andere vertalingen- waarin de mensen zonder God of gebod als onkruid groeien en op hun verdelging wachten. In de psalmen 1, 28, 37, 58 en 73 wordt ook korter of langer aandacht besteed aan deze mensen.

Na het tussenvers 9, waarin God als de Verhevene wordt gezien, gaat de psalmist in vers 10 weer verder met de mededeling dat de vijanden van God, werkers van ongerechtigheid, - ze worden tweemaal vermeld - verstrooid zullen worden en vergaan. In vers 11 en 12 keert de dichter weer terug naar zichzelf. Hij krijgt kracht van God en wordt gezalfd met verse olie. Het zalven met olie komt veelvuldig voor in de bijbel, maar hier wordt benadrukt dat het om net geperste olie gaat. Brengt de dichter dit naar voren omdat de vijanden twee keer worden vermeld? Hij wordt zodanig gesterkt dat hij kan neerkijken op zijn tegenstanders.

Tot slot nog vier verzen (13-16) over de rechtvaardige mens; hij zal groeien als een palmboom, als een ceder. Een metafoor voor een langdurig leven, een tegenbeeld van het onkruid in vers 8, dat snel vergaat. Hij zal opgroeien in het huis van God en in zijn ouderdom blijft hij bij de tijd. Dan kan hij blijven verkondigen dat God rechtvaardig is. In het laatste vers brengt de dichter nog even het persoonlijke van ‘mijn rots’ naar voren. Hij schaart zich hierbij in de metafoor van de bomenrij bij het huis van zijn God.

Piet Beishuizen