Psalm 91

Na in het algemeen gezegd te hebben (vers 1) dat het goed is te zijn in de nabijheid van God, betrekt de dichter dit in het 2e vers op zichzelf. Hij zoekt zijn toevlucht bij God, waarop hij kan vertrouwen en zich veilig kan voelen. Waarna de psalmist weer overgaat naar het algemene (vers 3) en zegt wat God allemaal voor de mens kan betekenen.

God zal je nabij zijn, wat wordt aangegeven door de metafoor van het klapnet, waarin je niet wordt gevangen en die van de verderfengel ( 2 Samuël 24:15-17) die jou de pest niet zal brengen. Die bescherming wordt weergegeven door de metafoor van de vleugels van God en het schild dat Hij voor je optrekt. In de volgende verzen 5 en 6 worden deze verschrikkingen, die zowel des daags als in de nacht kunnen voorkomen en waarvoor je niet bang hoeft te zijn, nog eens herhaalt.
Daarna wordt de cirkel ruimer getrokken door het oorlogsgeweld te benoemen en Gods straf voor diegenen, die zich tegen hem keren.
Dan wordt nog eens herhaald dat God onderdak biedt en dat de plagen jouw huis niet zullen bereiken. Als de psalmist dit vertelt, brengt hij in vers 9a naar voren dat het ook voor hem persoonlijk geldt. Twee vertalingen (W en GN) laten dit weg en zetten deze tekst ook in de 3e naamval, hetgeen als vertaling niet juist is gezien de nauwkeurige vertalingen (S en NB).

In de verzen 11 en 12 worden de engelen ten tonele gevoerd, die je zullen dragen, zodat je je voeten niet stoot. De duivel gebruikte deze woorden ook bij de verzoeking van Jezus in de woestijn (Lucas 4:10 en 11). Niet alleen zul je je niet aan een steen stoten, maar ook van een leeuw of een adder die je weg kruisen, heb je geen last, je zult ze zelfs vertrappen. Deze beeltenis komt vaker voor in het Oude Testament.

In de laatste drie verzen brengt de psalmist naar voren alsof God zelf spreekt. De Statenvertaling brengt dit tussen haakjes naar voren met ‘spreekt God’ en Groot Nieuws met ‘De Heer zelf zegt’. De overige vertalingen laten dit achterwege omdat het niet in het Hebreeuws staat en de tekst duidelijk genoeg is. De verzen brengen een nauwe relatie tussen God en de dichter naar voren. De aard van de relatie wordt echter in de vertalingen toch verschillend geïnterpreteerd. In de meest nauwkeurige vertalingen (S en NB) gaat die relatie uit van God; het is God die stelt dat de dichter Hem bemint. Het is een gegeven dat die relatie er is. De vertalingen (NBG, W en GN) zijn tweeledig. Vers 14 sluit wel aan met de oorspronkelijke vertalingen, maar in vers 15 wordt echter vertaald dat de roep van de relatie uitgaat van de dichter. De relatie is niet een gegeven, maar moet tot stand komen via de vraag van de dichter. De NBV vertaling wordt nog losser weergegeven. In de vorige vertalingen wordt in vers 14 door God gezegd dat de dichter Hem lief heeft en daarom zal Hij hem in veiligheid brengen. De NBV interpreteert dat vers met de woorden als de dichter God lief hebt zal Hij hem beschermen.

Piet Beishuizen