(On)zichtbaar 

Het heeft dit jaar lang geduurd totdat de herfst de zomer daadwerkelijk verdreef. De bomen zijn heel lang groen gebleven. Waarschijnlijk waren er veel mensen blij dat ze lang konden genieten van warm weer, nog lang en vaak buiten konden zitten. Maar een goed teken is het, denk ik, niet. Het klimaat verandert, de aarde warmt op, het ziet er naar uit dat warmte de komende tijd steeds meer aan terrein wint, met alle gevolgen vandien.

                En hoe is het bij ons van binnen? Houden we, wat onze gedachtenwereld, onze "mindset" betreft, ook zo lang mogelijk vast aan groen en groei? En gaan we de herfst-gedachten aan neergang, aftakeling, einde, liever zo lang mogelijk uit de weg? De kerk heeft vanouds de maand november gekozen om de gestorvenen te gedenken. Zij doet het dus in het jaargetijde waarin ook de natuur ons vertelt dat het leven geen opstijgende lijn is, dat de groei ophoudt, dat we niet altijd gezond blijven, dat onze mogelijkheden zullen afnemen, en dat er aan ons bestaan een einde komt. Over het algemeen worden we er niet graag aan herinnerd,  zo lang mogelijk willen we jong blijven, zo lang mogelijk gezond. Ook omdat het gedenken met pijn verbonden is gaan we gedachten aan eindigheid uit de weg. Het afscheid van geliefden staat je weer voor ogen, de rouw die je leven al een tijd vergezelt is je weer pijnlijk bewust. En we stuiten op onze eigen grens, want we kunnen niets met zekerheid zeggen over wat er na ons leven zal zijn. Empirisch valt er niets te zeggen over het lot van de overledenen. Dat maakt ons onzeker. Rond die grens ontstaat van alles, al naar gelang we er tegenaan denken te mogen of moeten kijken: nuchterheid, afweer, twijfel, hoop, gebed, vertrouwen, verlangen, vrede.

                Ik word er altijd een beetje stil van als ik ergens naar een kerk kom waar een begraafplaats omheen ligt. Je kunt de kerk niet anders in komen dan langs de overledenen. Het houdt je bezonnen en bescheiden. Het houdt ook de vraag in je wakker wat dan jouw hoop en verwachting is. Want de gestorvenen werden rond de kerk begraven om uit te drukken dat zij niet gewoon verdwenen zijn, maar op een onzichtbare manier in de nabijheid van de Eeuwige, en ja, ook in de gedachten van de levenden zijn. (Tussen haakjes: ik schrijf dit een week nadat de oorlog in het Midden-Oosten ontketend is, met de beelden van wanhoop die in je ziel gaan zitten en nu niemand onberoerd laten. En ik denk erbij: wat moet een mens toch vaak langs de ellende naar het geloof, langs het verdriet naar de hoop, langs het kyrie naar het gloria, langs de graven naar de kerk).

                In de abdijen van de Benedictijnen zijn vaak de zetels in het koor zo gerangschikt dat ze samen met de graven van de overleden monniken buiten de kerkmuren een kring vormen. Zo wordt uitgedrukt dat de overledenen er nog bijhoren, ze vormen in zekere zin het onzichtbare deel van de kerk, en samen met het zichtbare deel vormen ze de kring rond het altaar, de plek die de aanwezigheid van God symboliseert. Bij de Herrnhutters werd de begraafplaats vaak zo aangelegd dat hij een afspiegeling van de kerkzaal was. Levenden en gestorvenen blijvend gezien als één gemeente, deels zichtbaar, deels onzichtbaar.

                Nee, we weten niets met zekerheid te zeggen over wat hierna komt. Aan de grens van het leven doen onze empirische instrumenten het niet meer. Maar er zijn veel mooie manieren om hoop en vertrouwen en blijvende gemeenschap uit te drukken. Vormen die uitnodigen om je er in te bergen.

Jan-Hendrik Kip